Klachten & verschijnselen.

26-01-2014 21:37
 

 

De verschijnselen van een hersentumor hangen samen met de omvang van de tumor, de groeisnelheid en de plaats binnen de hersenen. Enkele van de meest voorkomende klachten zijn:



  • Hoofdpijn.

  • Een snelgroeiende of grote tumor veroorzaakt drukverhoging in de hersenen. Een gevolg van drukverhoging kan hoofdpijn zijn, vooral bij activiteiten die zelf ook de druk laten toenemen, zoals bukken, niezen, persen. De hoofdpijn kan eventueel gepaard gaan met misselijkheid en braken. Lang niet alle hersentumoren veroorzaken hoofdpijn.
  • Psychische en cognitieve veranderingen.

  • Wanneer de tumor groeit in een neurologisch ‘stil’ gebied, dat wil zeggen een deel van de hersenen waar uitval van functie minder snel opvalt, kan deze enige tijd onopgemerkt groeien. Naast verhoging van de druk kunnen dan veranderingen in de verstandelijke vermogens (cognitie) optreden, zoals geheugenproblemen of trager denken, of psychische veranderingen, zoals minder geremd zijn.
  • Uitvalsverschijnselen.

  • Bij groei in een deel van de hersenen dat beweging aanstuurt, kunnen verlammingsverschijnselen optreden; deze verschijnselen doen zich dan in de andere lichaamshelft voor. Andere vormen van neurologische uitval zijn stoornissen van het lichaamsgevoel (bijvoorbeeld aanraking van de huid) of spraakstoornissen.
  • Epileptische aanvallen.

  • Epileptische aanvallen komen voor als ziekte op zich, maar ze kunnen ook een uiting (symptoom) zijn van een hersentumor.


Deze klachten komen bij verschillende soorten hersentumoren voor; aan de hand van de klachten alleen kan vaak niet gezegd worden om wat voor hersentumor het gaat. Ook komen de bovengenoemde klachten ook voor bij andere aandoeningen dan hersentumoren.

De klachten als gevolg van een hersentumor ontstaan meestal geleidelijk. In een heel enkel geval kan een bloeding in een tumor optreden waardoor ineens klachten ontstaan. Dit beloop kan het stellen van een juiste diagnose aanvankelijk bemoeilijken.


 


Hoofdpijn

Oorzaken

Van alle mensen met hoofdpijn heeft slechts een heel klein deel een hersentumor; de meeste gevallen van hoofdpijn hebben dus een andere oorzaak.

De hoofdpijn die veroorzaakt wordt door een hersentumor is het gevolg van verhoogde druk binnen de schedel (de intracraniële druk). Overigens veroorzaken lang niet alle hersentumoren intracraniële drukverhoging, dus de meeste hersentumoren geven ook geen hoofdpijn. Ook zijn er andere aandoeningen dan tumoren die verhoogde intracraniële druk veroorzaken en dus gepaard gaan met dezelfde soort hoofdpijn.

Klachten

De typische hoofdpijn die patiënten met een intracraniële drukverhoging beschrijven is ‘s ochtends erger dan ‘s avonds. Dit komt omdat de hersendruk gewoonlijk in de vroege ochtend het hoogst is. Ook momenten die altijd al gepaard gaan met intracraniële drukverhoging kunnen de hoofdpijn uitlokken, zoals bukken, niezen of persen. De hoofdpijn bij een hersentumor is niet voor iedereen gelijk, maar de typische hoofdpijn bevindt zich achter de ogen, heeft een drukkend karakter en is niet kloppend, zoals bijvoorbeeld bij migraine het geval is. Bij tumoren in de kleine hersenen kan de hoofdpijn juist in het achterhoofd zitten. De hoofdpijn is meestal in het hele hoofd aanwezig, maar zit soms aan één kant. Kenmerkend is dat de hoofdpijn gepaard gaat met misselijkheid en braken (maar ook dit komt niet bij iederen voor). Bij langdurige verhoogde intracraniële druk treden problemen met het zien op door stuwing rond de oogzenuw en in het netvlies van het oog (retina).

Intracraniële druk

Hersentumoren veroorzaken een verhoogde intracraniële druk door drie mechanismen. Als op kinderleeftijd de schedelnaden eenmaal gesloten zijn, kan de schedel niet meer in omvang toenemen. Het volume van de tumor komt bij het bestaande hersenvolume waardoor de druk toeneemt. Bij langzaam groeiende tumoren kunnen de hersenen zich aanpassen, waardoor tumoren een groot volume kunnen krijgen voordat intracraniële druk stijging optreedt. Bij snel groeiende tumoren is het aanpassingsvermogen veel kleiner en treedt bij een gering volume al drukverhoging op. Ook veroorzaken veel hersentumoren oedeem (vochtophoping) in het hersenweefsel rondom de tumor, waardoor de intracraniële druk toeneemt. Tenslotte veroorzaken sommige tumoren een afvloedbelemmering van het hersenvocht (waterhoofd of hydrocefalus), wat ook gepaard gaat met verhoogde intracraniële druk.

Dit is kenmerkend voor tumoren bij de kleine hersenen.


 


Epilepsie en uitvalsverschijnselen:

Uitvalsverschijnselen en epileptische aanvallen hangen vooral samen met de plaats waar de tumor zich in de hersenen bevindt.

Epilepsie

Epilepsie wordt veroorzaakt door een lokalisatie van de tumor in of bij de hersenschors, waarbij de tumor bepaalde delen van de hersenschors prikkelt. Een epileptische aanval, een insult, is vaak het eerste teken van een hersentumor.

Er bestaat verschillende soorten aanvallen. Voorbeelden zijn grote aanvallen met bewustzijnsverlies en ritmische trekkingen van armen en benen (een gegeneraliseerde tonisch-clonische aanval) en kleine (partiële) aanvallen met verschijnselen zoals trekkingen, verstijving of gevoelsstoornissen op één plaats in het lichaam, bijvoorbeeld in een arm of been. De meeste epileptische aanvallen zijn goed te herkennen als epilepsie, maar er bestaan ook zeldzamere, moeilijk te herkennen soorten aanvallen. De plaats van de tumor in de hersenen bepaalt mede wat voor verschijnselen er bij een aanval optreden. Kenmerkend voor een epileptische aanval is dat het in aanvallen optreedt, meestal kort duurt (enkele seconden of minuten) en vanzelf weer overgaat. Voor uitgebreide informatie over epilepsie: zie omgaan met epilepsie.

Uitvalsverschijnselen

Onder neurologische uitvalsverschijnselen verstaat men uitval van motoriek (verlamming), van het gevoel (‘verdoofd gevoel’) en van gehoor, gezichtsvermogen of spraak. De aard van het functieverlies hangt nauw samen met schade aan een specifiek deel van de hersenen (zie figuur). In principe kan elke functie aangedaan worden. Er bestaan gebieden in de hersenen, waar een tumor een groot volume kan innemen voordat uitvalsverschijnselen optreden. Deze gebieden worden wel ‘stille’  hersengebieden genoemd, maar dit is eigenlijk onjuist: alle  hersengebieden dragen bij aan het functioneren van de hersenen als geheel. Een typisch voorbeeld is een tumor in het voorste deel van de hersenen (frontale kwabben). Patiënten met een frontale tumor kunnen lijden aan veranderingen van het karakter en ‘onhandigheid’. Op andere plaatsen in de hersenen kunnen kleine beschadigingen soms forse symptomen geven. Zo kan een tumor in de linker slaapkwab (temporaalkwab) woordvindstoornissen veroorzaken: een patiënt weet wat hij of zij wil zeggen, maar kan niet op de juiste woorden komen en kan woorden niet goed begrijpen.


Andere klachten, met het bijbehorende hersengebied tussen haakjes, zijn:

  • krachtsverlies (motore cortex, hersenstam)
  • geheugenstoornissen (temporaal kwab en verschillende andere gebieden)
  • klachten van evenwicht en coördinatie (kleine hersenen oftewel cerebellum)
  • doofheid (brughoek)
  • gezichtsvelddefecten, blinde vlekken in een deel van het gezichtsveld (occipitale cortex).


Verandering en verstandelijke vermogens & gedrag

Hersentumoren zijn de enige tumoren die door hun plaats in de hersenen een direct effect kunnen hebben op de persoonlijkheid en het psychisch functioneren. In het algemeen zijn de veranderingen in persoonlijkheid en gedrag voor de patiënt, familie en naasten moeilijker te hanteren dan de lichamelijke veranderingen, zelfs die van bijvoorbeeld een halfzijdige verlamming. Deze veranderingen worden in belangrijke mate veroorzaakt door de hersenschade door de tumor zelf of door vochtophoping rond de tumor, het omringende oedeem. Dit oedeem wordt vaak behandeld met corticosteroiden. Daarnaast kunnen ook de behandeling of een combinatie van behandelingen (operatie, radiotherapie, chemotherapie) en de medicijnen (dexamethason, anti-epileptica) leiden tot veranderingen in het denken en het gedrag.

Er kunnen algemene veranderingen in het functioneren optreden, maar ook veranderingen die afhankelijk zijn van de plaats van de tumor in de hersenen en van het feit of een tumor zich in de linker of rechter hersenhelft bevindt (zie figuur).

Schematische voorstelling van de hersenen met de centra voor beweging, gevoel, taal (om te spreken en te verstaan), en voor het zien, waarvan beschadiging een stoornis geeft van de betreffende functie. Naast deze zogenoemde eloquente hersengebieden, waar beschadiging van dat gebied directe gevolgen heeft voor het functioneren, zijn er zogenoemde ‘stille’ gebieden, waar functies zetelen, die niet opvallend gestoord raken bij beschadiging van het gebied, omdat ze kennelijk vervangbaar zijn door soortgelijke functies in andere gebieden die bij hetzelfde hersennetwerk zijn betrokken.

Frontaalkwab

Zo kunnen patiënten met een tumor in de frontaalkwab interesse verliezen in hun omgeving of kunnen zij geconfronteerd worden met stemmingsschommelingen en intellectuele achteruitgang. Daarnaast kunnen beperkingen ontstaan in het korte termijn geheugen (geheugen voor recente gebeurtenissen). Ook kunnen patiënten met tumoren in deze gebieden moeite hebben met het plannen en reguleren van hun gedrag. Dit is merkbaar in veel dagelijkse bezigheden en kan vooral voor de omgeving een enorme belasting betekenen.

Parietaalkwab

Afhankelijk van de exacte locatie in de linker of rechter hersenhelft kunnen tumoren in de parietaalkwab op hun beurt leiden tot stoornissen in de waarneming en de ruimtelijke oriëntatie . De patiënt kan bijvoorbeeld voorwerpen niet goed herkennen die hij aanraakt, kan links niet van rechts onderscheiden, mist delen van de omgeving, of hij heeft problemen met het lezen en rekenen.

Temporaalkwab

Tumoren in de temporaalkwab kunnen ondermeer aanleiding geven tot problemen met het zien, de reuk, de taalvermogens en het visueel geheugen. De patiënt kan dubbel zien en kan daarnaast last hebben van reukhallucinaties of kan uitval van een deel van het gezichtsveld hebben.

Occipitaalkwab

Tumoren in de occipitaalkwab geven vooral problemen met het zien. Zo kan er uitval van een helft van het gezichtsveld optreden.


 


ALGEMENE VERANDERINGEN IN HET FUNCTIONEREN:

Veranderingen in het functioneren die niet direct samen lijken te hangen met een specifieke plaats van de tumor kunnen plaatsvinden op drie verschillende niveaus: cognitief (dat wil zeggen: in de verstandelijke vermogens), emotioneel en gedragsmatig.

Cognitieve veranderingen:

  • Aandachts- en concentratiestoornissen: er kan sprake zijn van een vertraagde snelheid van informatieverwerking, tragere denksnelheid, moeilijkheden met het concentreren en het richten en/of verdelen van aandacht
  • Geheugenstoornissen: problemen in de opslag van informatie in het korte termijn geheugen, problemen in de overdracht van de informatie naar het lange termijn geheugen, problemen bij het terughalen van eerder in het geheugen opgeslagen informatie. Geheugenstoornissen kunnen soms vooral veroorzaakt worden door concentratieproblemen en kunnen hierdoor dan ook toenemen in drukke situaties met veel prikkels of afleiding
  • Bij stoornissen in de planning en uitvoering van doelgerichte handelingen kunnen problemen optreden met het formuleren van doelen en het plannen en uitvoeren van activiteiten. De effectiviteit van handelen kan daarnaast ook verminderen door onder andere gebrek aan ziekte-inzicht.

Stoornissen in de waarneming en de beoordeling kunnen op meerdere manieren blijken:

    • negeren van alles (lichaam en omgeving) aan de aangedane zijde van het lichaam (neglect)
    • blindheid in een deel van het gezichtsveld. Dit heet hemianopsie als het de helft van het gezichtsveld betreft en kwadrant anopsie als een kwart (boven of onder) van het gezichtsveld is aangedaan
    • moeite hebben met het herkennen van voorwerpen en afbeeldingen (agnosie)
    • moeite hebben met het gebruiken van voorwerpen (apraxie)
    • het niet snel kunnen overzien van wat men voor zich heeft
    • stoornissen in het ruimtelijk waarnemen
    • Communicatiestoornissen kunnen blijken als de patiënt moeite heeft met het vormen of begrijpen van taal (afasie), bij woordvindingsproblemen, problemen in de non-verbale communicatie, te veel praten en breedsprakigheid, informatie letterlijk nemen in plaats van symbolisch, gebruik van vreemde woorden / zinnen en aangedane spraak door verlamming van spieren die hiervoor nodig zijn (dysartrie). In het laatste geval is er geen sprake van een taalstoornis, maar van problemen met de spraak.

Emotionele veranderingen:

  • Primaire emotionele veranderingen zijn vaak het directe resultaat van de veranderingen in de hersenen en lijken deels samen te hangen met de plaats van de tumor. Er kunnen zich persoonlijkheidsveranderingen voordoen (de rem op emoties is weg en/of de patiënt kan niet meer nuanceren). Dit kan leiden tot asociaal gedrag, vloeken, agressie, snel huilen, een geprikkelde stemming, depressies en overspannenheid. Voor de omgeving kunnen deze gedragsveranderingen zeer belastend zijn, omdat het voorheen normale contact met de patiënt hierdoor vaak niet meer goed mogelijk is.
  • Emotionele veranderingen kunnen zich ook uiten in snelle vermoeidheid, en voor een verhoogde gevoeligheid voor licht, drukte en lawaai, maar dit is zeker niet bij alle patiënten zo
  • Zogenoemde secundaire emotionele veranderingen ontstaan als reactie van de patiënt op de vaak vreemde of onverwachte symptomen van de tumor
  • Reacties van rouw als gevolg van het verlies van een functie of door de onzekere toekomstperspectieven. Dit laatste is voor iedere patiënt verschillend en deels afhankelijk van de groeisnelheid van de tumor. Voor meer informatie over hoe een rouwproces werkt, kijk bij Reacties bij sterven en rouw.

Gedragsveranderingen:

  • Gedragsveranderingen kunnen optreden door een verstoorde sociale waarneming en sociaal bewustzijn: naarmate de grootte van de tumor toeneemt, kan de mogelijkheid tot zelfbewustzijn en de zelfbeoordeling afnemen
  • Bij een verstoorde zelfcontrole kan er sprake zijn van impulsiviteit, rusteloosheid, ongeduld, is de patient niet in staat tot spontaniteit en flexibiliteit
  • Het niet in staat zijn te leren van ervaringen
  • Catastrofereactie: een sterk emotionele en niet-invoelbare reactie, vooral bij confrontatie met dingen die niet goed gaan. Andersom komt het ook voor dat de patiënt juist weer onverschillig reageert in emotionele situaties
  • Specifieke emotionele veranderingen kunnen zijn: apathie, kinderlijkheid, verhoogde reactiviteit of impulsiviteit, prikkelbaarheid, ontremming, dwanglachen of -huilen, agressie, afgenomen of juist toegenomen seksuele interesses
  • Verlies van zelfredzaamheid. Dit kan leiden tot een afhankelijke opstelling en initiatiefloos gedrag. De patiënt kan hierdoor niet voor vol aangezien worden, hetgeen kan leiden tot frustraties, woede-uitbarstingen en gevoelens van machteloosheid en depressiviteit


SYMPTOMEN BIJ EEN TUMOR IN DE LINKER HERSENHELFT:

Cognitieve veranderingen:

  • Neglect voor rechts: minder aandacht voor de door de tumor aangedane lichaamszijde en de ruimte daar omheen
  • Afasie: moeilijkheden met taal: spreken, taalbegrip, lezen, schrijven. De mate en het type van afasie kan erg verschillend zijn per persoon
  • Dysartrie: onduidelijke spraak, doordat de spieren voor het spreken (tong, wang, lippen) zijn verlamd. Hierdoor worden de woorden vervormd en minder verstaanbaar. Dit kan ook komen doordat de ademhaling en de stem niet goed samenwerken, met als resultaat: zachtere stem, hakkelende spraak met onverwachte pauzes
  • Apraxie: de patiënt weet niet meer goed hoe hij moet handelen
  • Agnosie: het niet meer kunnen herkennen van voorwerpen, geluiden of gezichten, hoewel de zintuigen wel werken. Ook kan het voorkomen dat de patient niet weet dat deze bepaalde beperkingen heeft.
  • Moeite hebben met het onthouden van de volgorde van gebeurtenissen
  • De begrippen links en rechts worden verwisseld
  • Rekenen: zelfs simpele sommen, het tellen van 1 tot 10 of het opnoemen van het alfabet kunnen problemen opleveren

Emotionele veranderingen:

  • Gebrekkig zelfvertrouwen en somberheid, afgewisseld met machteloze woede

Gedragsveranderingen:

  • Langzaam, onzeker en angstig gedrag, omdat de patiënt zich goed bewust is van wat er aan de hand is
  • Teruggetrokkenheid en minder initiatief


 


SYMPTOMEN BIJ EEN TUMOR IN DE RECHTER HERSENHELFT:


 

Cognitieve veranderingen:

  • Agnosie: het niet meer kunnen herkennen van voorwerpen, geluiden of gezichten, hoewel de zintuigen wel werken, ook is soms het ruimtelijk voorstellingsvermogen verminderd
  • Stoornissen in waarnemen en denken
  • Onduidelijke spraak
  • Verkeerd inschatten van tijd
  • Neglect voor links: minder aandacht voor de door de tumor aangedane lichaamszijde en de ruimte daar omheen. Hieronder een voorbeeld van een patiënt met een neglect voor links. De patiënt is gevraagd een klok te tekenen.
  • Geen of verminderd ziekte-inzicht

Emotionele veranderingen:

  • Veranderd gevoel voor humor
  • Vlakkere emoties, waardoor de patiënt onverschillig overkomt

Gedragveranderingen:

  • Geen of verminderd ziekte-inzicht -> overmoedig en riskant gedrag, ongevoeligheid voor correcties of adviezen
  • Impulsiviteit en gejaagdheid -> ziet er onrustig en chaotisch uit. De patiënt kan lastig structuur en orde aanbrengen


 


ENKELE PRAKTISHCE ADVIEZEN:


Voor een aantal veel voorkomende psychische symptomen volgen beknopt een aantal adviezen om met de eerder genoemde veranderingen / beperkingen in de praktijk om te kunnen (leren) gaan:

 

  • Traagheid en vermoeidheid: Houd bij dagindeling en speciale plannen rekening met het trage (denk)tempo, wissel activiteiten regelmatig af met pauzes, gun uzelf en de patiënt de tijd
  • Aandacht en concentratie: Werk bij voorkeur in een rustige omgeving, deel taken op in meerdere stukken en werk niet te lang achter elkaar, breng structuur aan in de dag, neem voldoende de tijd en las regelmatig pauzes in, kijk op welk deel van de dag u het beste een bepaalde activiteit kan doen, maak een activiteit af voordat u aan een andere activiteit begint
  • Geheugen: aangezien veel patiënten klagen over hun geheugenprestaties is hier een apart hoofdstuk aangewijd. Lees meer hierover bij omgaan met geheugenproblemen
  • Planning en structuur: Zorg voor een dagelijks / wekelijks vast patroon, maak een volgorde waarin activiteiten uitgevoerd worden, vermijd chaotische situaties, kies bij voorkeur bekende activiteiten, stop met activiteiten die niet lukken en probeer ze later nog eens
  • Oriëntatie: Geef voorwerpen een vaste plaats en breng vaste volgordes en ritmes aan in dagelijkse handelingen en activiteiten, bedenk oriëntatiesteuntjes
  • Waarnemen: Leg dingen op dezelfde plek, wees extra voorzichtig in het verkeer, help de patiënt door feedback te geven (de patiënt is zich er soms niet van bewust dat hij dingen over het hoofd ziet)
  • Communicatie: Breid de communicatieve mogelijkheden uit en vermijd communicatie niet. Naasten kunnen regelmatig samenvatten wat u gezegd heeft, vragen herhalen, blijven luisteren en observeren. Spreek in eenvoudige en korte zinnen en helder een misverstand door communicatiestoornissen altijd op. Ga indien nodig op zoek naar hulpmiddelen voor de patiënt om de communicatie te verbeteren
  • Omgaan met beperkingen: Probeer de realiteit te aanvaarden, probeer nieuwe manieren van omgaan met problemen samen uit te breiden, licht buitenstaanders in over een goede manier van omgaan met de patiënt, leer hoe je om hulp kan vragen, zoek passende activiteiten op. De naasten moeten alle pogingen waarderen, ook al zijn ze mislukt, stimuleer dat de patiënt dingen zelf doet
  • Zelfinzicht: Verbeter de patiënt bij over- en onderschatting van zijn eigen capaciteiten, voorzie toekomstige problemen en probeer hier alvast structuur in aan te brengen
  • Anders zijn: Pas de eigen verwachtingen aan de reële mogelijkheden aan, probeer te accepteren dat ‘het gaat zoals het gaat’, benoem positieve ervaringen, zoek oplossingen voor de huidige situatie, biedt de patiënt duidelijkheid en wees voor uzelf consequent in wat u wel en niet accepteert
  • Gevoelsuitingen: Ga na wanneer prikkelbaarheid of agressie het meest voorkomt en houdt hier rekening mee, probeer gevoelsuitingen uit te lokken bij gevoelsvervlakking, bij impulsiviteit: eerst denken dan doen. Bij een depressie hulp zoeken van de huisarts voor medicatie. Help de patiënt door grenzen te stellen, ga niet mee in onbeheerste emoties


 

Bron:   www.hersenstichting.nl