Singer-songwriter Michiel Flamman (54) is ongeneeslijk ziek: ‘Ik voel dat de kanker aan me knabbelt’.
Auteur: Paulien Plat - www.ad.nl/deventer.
Foto: Rob Voss.
Nog één keer een plaat uitbrengen. Met de naderende dood in het vooruitzicht moest hij het doen. Singer-songwriter Michiel Flamman (54) uit Deventer is ongeneeslijk ziek. „Ik doe opeens dingen die ik altijd al heb willen doen.”
„Weet je het nog niet?” In de stem van de verkoopster bij de kiosk klinkt medeleven. Michiel Flamman staat in de hal van de Berlijnse metro, heeft de dame achter de toonbank naar zijn goede vriend Walid (38) gevraagd.
De lieve, grappige Walid, die in zijn rode rolstoel over straat zwerft. Die, met wodka onder zijn arm, steeds verder afglijdt. Die hem veel leerde over het leven, en over de dood.
„Ik wist dat hij doodging. In de laatste drie weken voor zijn dood dronk hij meer en meer, at nauwelijks. ‘Ik heb een plan’, zei hij telkens tegen me, met zo’n klein glimlachje. Ik wist wat hij daarmee bedoelde. Maar toch kwam het hard aan.”
„Ik moest gaan zitten, kreeg het warm en koud tegelijkertijd. Weet je het gevoel dat je bijna gaat flauwvallen? Dus dat je een beetje draaierig wordt? Dat voelde ik”, vertelt Flamman met zachte, ingetogen stem vanuit zijn Deventer appartement.
„Dat exacte gevoel kreeg ik ook toen ik hoorde dat ik longkanker had, en dat ik niet meer te genezen was. Ik voelde toen hetzelfde. Exact hetzelfde.”
Hij bracht Solo, het muziekduo van Flamman en Simon Gitsels, weer samen. Werkte aan een nieuw album. En toen bleek dat de onverklaarbare vermoeidheid die hem al maanden teisterde uitgezaaide longkanker is.
Singer-songwriter Michiel Flamman (54) is ongeneeslijk ziek. Hoelang hij nog heeft, hangt af van hoeveel chemo’s zijn lijf aankan.
Wat wil je met je gegeven tijd gaan doen?
„Tijd met mijn kinderen doorbrengen, uiteraard.” Hij sluit zijn ogen. „Oh man, de kinderen, ik wil er zo graag voor ze zijn. Lova en Kalle zijn twaalf, een tweeling. Lova vroeg laatst: ‘Hoe moet ik het straks in de klas vertellen, als jij dood bent?’ Daar hebben we het over kunnen hebben. Dat zijn fijne, belangrijke gesprekken.”
„Maar ik voel dat de kanker aan me knabbelt. We waren laatst samen in Berlijn, en we moesten eerder terug doordat ik zoveel pijn had. Dat is niet leuk. Niet voor mij en niet voor de kinderen. Ik vind het altijd heerlijk om in Berlijn te zijn, maar nu was ik voor het eerst bang. Bang voor de stad. Ik voel me kwetsbaar.”
Stilte. „Ik doe nu dingen die ik altijd heb willen doen. Ik heb 13 jaar in Berlijn gewoond. Daarna woonde ik in Apeldoorn, en nu in Deventer. Toen ik laatst in Berlijn was, ben ik naar de studio geweest waar David Bowie heeft opgenomen. Dat is te gek, heel gaaf. Ik heb daar vijf uur rondgelopen.”
„Dan woon je 13 jaar in Berlijn, ik had er allang naartoe kunnen gaan, en dan ben ik nu pas gegaan.”
„Ik heb een podcast uitgebracht, over de wederopstanding van onze band Solo en het ontstaan van de nieuwe plaat New Men. Oók die nieuwe plaat moest er komen. En we gaan in oktober nog één keer optreden, in TivoliVredenburg in Utrecht. Nu kan het allemaal nog.”
De Tekst gaat verder onder de Foto:
Michiel Flamman.
Ben je bang voor de dood?
„Nee, nee. Toen ik in eerste instantie te horen kreeg wat ik had, dacht ik: oké, dan ben ik ook van het leven af. Dat gezeik, weet je wel. Ik was ongelukkig. Ik was bijvoorbeeld nog niet over de relatie met mijn ex heen, de moeder van mijn kinderen. Ik zit veel in mijn hoofd, denk over alles na. Ik zie dingen anders dan veel andere mensen, wil tegen dingen aan schoppen. Dat is een van de redenen dat het uit is gegaan.”
„Iedereen rijdt in Nederland op Cortina-fietsen, en dan vinden we onszelf individuen. Mensen zeggen: ‘Ik vind dit een fijne fiets’, terwijl: dat is alleen maar omdat zoveel andere mensen die fiets óók hebben. Ik zou nóóit iets doen omdat andere mensen het doen. En als je over alles gaat nadenken, sta je niet echt vrolijk in het leven. Dan word je vanzelf depri.”
„Maar ik ben nu niet depressief meer. Heel gek, heel gek. Ik ben gelukkiger geworden, nu ik weet dat ik doodga. Op het moment dat ik ziek werd, moest ik die plaat wel gaan uitbrengen. Dat moest ik gaan meemaken. Mijn verhaal vertellen. Die podcast maken. Dat doet me allemaal erg goed. Ik doe opeens dingen die ik altijd al heb willen doen, omdat ik iets wil nalaten. En dat dat wordt gezien, dat vind ik heel tof.”
„Ik blijf altijd een beetje voortleven als ik er straks niet meer ben, door mijn liedjes. Twee van de nummers op de plaat gaan over Walid: Embers, en No One Cares For Anyone. Door die liedjes blijft er ook iets van Walid bewaard.”
‘Wat heb je echt nodig?’
Terug naar het moment dat Michiel Walid voor het eerst aansprak.
De Berlijnse metro schommelt en schokt, als een dakloze man in een rode rolstoel aan komt rollen en Michiel om wat geld vraagt. Michiel heeft de man –zwart haar, vriendelijke blik in zijn ogen – al vaker in de metro gezien. Hij lijkt niet dronken, doet niet vervelend. Vraagt gewoonweg om wat geld. Michiel stelt hem een wedervraag.
„Wat heb je echt nodig?”, vraagt hij. „Een paspoort”, reageert Walid.
Michiel besluit Walid te helpen. Het is het begin van een bijzondere vriendschap.
Wat haalde jij uit je band met Walid?
„Ik ben nooit Walids redder geweest. Ik hielp hem met zijn paspoort, bracht hem meerdere keren naar het ziekenhuis. Zijn gezondheid verslechterde snel door drugsgebruik. Maar ik had geen messiascomplex. Ik keek wat hij nodig had, maar wilde hem niet van de drugs afhelpen.”
„Het was een hele leuke man. Grappig, lief. Het was leuk om met hem te zijn, we konden goed praten, met elkaar lachen. Hij zat in een harde wereld, maar bleef toch heel vriendelijk. Dat voelde als een overwinning, een sprankje hoop in een harde wereld.”
„Maar het gaf me ook spanning, me in Walids wereld begeven. Ik ben daar altijd naar op zoek geweest, experimenteerde op jonge leeftijd al met drugs. Heb net als hij wel eens heroïne gebruikt, uit nieuwsgierigheid. Ik ben nooit verslaafd geweest, ben niet verslavingsgevoelig. Maar ik zocht altijd de randjes op.”
„Walid nam me mee naar plekken waar daklozen samenkwamen. Ik begaf me opeens in een andere wereld, die ik niet kende.”
De Tekst gaat verder onder de Foto:
Walid.
Wat deed het met je om Walid achteruit te zien gaan?
„Dat was heel, heel moeilijk. Ik heb wat afstand genomen, kon het niet aanzien. Ik zag hem nog wel, maar veel minder.”
Tranen vullen zijn ogen. Hij slikt ze weg. „Ik vind dat ik erbij had moeten zijn, toen hij stierf. Ik had zijn hand willen vasthouden. Mijn dochter en ik zijn uiteindelijk naar de begraafplaats gegaan, op de dag van zijn uitvaart. We waren te laat: zijn uitvaart was al geweest. Ik ben naar zijn graf toegegaan, heb een hart getekend in het losse zand.”
Stilte. „En nu ga ik zelf dood. Ik wil gecremeerd worden, uitgestrooid worden bij de uiterwaarden van Zaltbommel, een hele gave plek. Ik ben daar opgegroeid, heb daar als jonge jongen veel rondgezworven.”
Hoe ga je verder na de boodschap dat je ongeneeslijk ziek bent?
„Ik schrijf alles op: wat ik voel, waar de pijnen zitten, wanneer ik pijn heb.”
Hij pakt een schriftje uit zijn tas en slaat het open. De pagina’s zijn in klein handschrift volgekrabbeld. „Kijk. Vandaag: spierpijn, borstspierpijn, botpijn. Ik zet kruisjes bij waar ik pijn heb: bovenbeen, onderbeen, heiligbeen, borst, rug, sleutelbeen, nek, misselijkheid, tandvlees. Of ik energie heb, last van obstipatie.”
Zijn gezicht vertrekt, hij gaat verzitten. „Ik schrijf vandaag: 50 milligram pijnstilling is niet meer genoeg. Ik heb pijn, in mijn botten, overal. En dan kijk ik, en dan zie ik dat ik dat een maand geleden ook al schreef.”
„Dat geeft me inzicht, daarmee kan ik voor mijn gevoel zelf iets doen. Zo weet ik dat ik op dag 16 van de chemo altijd in de war raak. En dan ga ik naar mijn vader. Ik wil het graag analyseren, weten wat er gebeurt.”
Wat voor beeld heb je bij de dood?
„Ik wil helder zijn als ik doodga. Dat lijkt me interessant. Ik wil meemaken hoe het is om dood te gaan. Ik geloof niet in leven na de dood. Maar ik denk dat het moment zelf wel interessant is. Ik wil niet onder de medicijnen zitten, maar misschien kan ik de pijn niet meer aan. Ik hoop dat ik het mag meemaken.”
„Ik heb onderzoeken gelezen, wat er gebeurt. Je hersenen vallen min of meer uit elkaar. Dat betekent dat je steeds minder kunt denken, steeds minder opvangt. Wat overblijft, is die kern waar je zicht zit, en die nog werkt. Dat zou dat heldere licht kunnen zijn. Dat is dat ineenstorten van die hersenen. Je kunt het niet meer uiten, maar van binnen gebeurt nog heel veel. Dus misschien dat je veel langer iets meekrijgt dan wij nu denken.”
In je nummer Embers zing je over wat er van de mens overblijft na de dood. Wat heeft Walid je daarover geleerd?
„Ik denk aan zijn hand die door mijn haar gaat, de kussen op mijn wang. En dat hij af en toe gewoon even mijn hand vastpakte.”
Wat hoop je dat mensen van jou herinneren, als jij er straks niet meer bent?
„Pfoe. Daar moet ik even over nadenken.” Hij sluit zijn ogen, is even stil. Dan: „Mijn enthousiasme, denk ik. En mijn oprechtheid.”
„Wat je aandacht geeft, groeit. Geef de juiste dingen aandacht, juist de dingen waar je blij van wordt. Zonder te kijken naar wat anderen daarvan vinden. Dat probeer ik mijn kinderen nu ook mee te geven: doe wat jij wil, zonder na te denken over wat anderen daarvan kunnen vinden. Uiteindelijk is iedereen met zichzelf bezig. Wees authentiek, oprecht, open.”
Twee jongeren wandelen over straat, fietsen in de hand. Een van hen heeft een grote muziekbox onder de arm, waaruit harde rapmuziek schalt. Michiel veert op.
„Kijk, ik zou daar nu naartoe kunnen lopen, en dan spreek ik ze aan. ‘Goh, heb je een liedje dat ik leuker vind?’ Als je mensen direct aanspreekt, doorbreek je iets.”
„Veel mensen durven dan niet, die zijn bang voor de reactie. Die spanning, die moet je lekker doorbreken. Dat is hartstikke leuk. Echt niet iedereen gaat meteen met een mes zwaaien ofzo. Je moet ze direct in de ogen kijken, dan weet je wat je kan verwachten.”
„Dat heb ik uiteindelijk ook met Walid gedaan. Als je open iemand aanspreekt, levert het vaak wat op. Veel mensen zouden het niet doen, die komen al met allemaal vooroordelen en gedachtes. ‘Hij is dakloos, straks doet hij iets raars. En dan sta ik voor schut, of gebeurt er iets naars’.”
„Ik keek in zijn ogen, zag zijn vriendelijkheid. En dat leverde me een hele mooie vriendschap op. Ik hoop dat mijn kinderen dat ook durven, om op die oprechte manier te leven.”
Foto: Rob Voss.
Bron: www.ad.nl