Deel 11: ’Mijn doodsangst heeft bijna plaatsgemaakt voor een doodswens’.

05-04-2022 17:32

 

 

Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw

 

 

Columns & opinie.

 
 
Foto: EIGEN BEELD.
 
 
 
 
 
 

Ivf:


Duncan reikt me mijn spuit aan. Met een stalen gezicht pak ik een rolletje buikvet en steek de lange naald erin. Ik spuit, Duncan griezelt. Hoe vaak ik mezelf ook injecteer met hormonen, hij kan er niet aan wennen.
 
 
„Oké, we kunnen gaan,” zeg ik met een moeizaam geforceerde glimlach.

De gynaecoloog die me begeleidt tijdens het ivf-traject had me al gewaarschuwd: ik kon me depressief gaan voelen door alle medicatie. Dat klopt als een bus. Ik strompel al dagen door een inktzwarte tunnel. Er hangt non-stop een donkere wolk boven mijn hoofd. Dit gevoel is nergens mee te vergelijken. Mijn doodsangst heeft bijna plaatsgemaakt voor een doodswens.

 

„Gaat het?” vraagt Duncan. Hij neemt me argwanend op. Duidelijk bang voor de zoveelste emotionele meltdown.

Duncan kent me als opgewekt en veerkrachtig bij tegenslagen. Met deze versie van mij – geen sprankje levenslust – kan hij helemaal níks. Extra complicatie is dat ik sinds de start van het ivf-traject te pas en te onpas in huilen uitbarst. Zelf vind ik het ook uiterst vervelend. Maar Duncan klapt ervan dicht, een gevolg van ervaringen uit zijn jeugd.

 

Hij weet zich geen raad, is niet in staat me te troosten. Een huilende vrouw is zijn ergste nachtmerrie. Daarom koos hij een stabiele, nuchtere levenspartner. Maar voeg kanker en een hormonencocktail toe, en voilà, ik ben veranderd in het type vrouw waar Duncan het liefst zo ver mogelijk bij uit de buurt blijft. En ik zelf trouwens ook.
 
 
 

Geen kanker:


Ik probeer mezelf te herpakken.
 

Dit vreselijke gevoel gaat weer over. De zon schijnt. Vandaag wordt een leuke dag. Vandaag ga ik met mijn gezin naar Artis. Vandaag hebben we even geen kanker.

 

Wat we wel hebben is een superdwarse peuter.

„Noah, zullen we je jas aandoen?” vraagt Duncan.

 

Mijn kind stort zich krijsend op de grond bij het zien van zijn jas. En als hij ook nog schoenen aan moet, bonkt hij van woede met zijn hoofd hard op de grond. Gevolg: een huilbui van epische proporties.

 

De zon schijnt, de zon schijnt, de zon schijnt.

 

Een uur later lopen we langs de pinguïns in Artis. Noah is nog altijd bloedchagrijnig.

 

„Kijk, pinguïns!” probeer ik.

 

De pinguïns interesseren Noah geen bárst. Net zomin als de apen. En de olifanten. Hij beweegt zijn lijfje woest heen en weer – de buggy kiepert bijna om – en gilt de longen uit zijn lijf. Duncan tilt hem uit de buggy en sust lieve woordjes. Het maakt Noah nog bozer.

 

Tranen branden achter mijn ogen. Ik probeer ze terug te dringen, maar er is geen houden aan. Duncan kijkt me aan van opzij, met grote ogen. „Oh nee, niet jij ook.”

 

Ik maak een hulpeloos gebaar. „Sorry.”

 

Duncan legt zijn hoofd in zijn nek. Zijn ogen gericht op de hemel – ik stel me voor dat hij zich in gedachten richt tot een god waarin hij niet gelooft. „Heer, sta me bij.”

 

Het onderonsje lijkt zijn vruchten af te werpen. Hij heeft ergens de kracht vandaan gehaald om zijn aversie te overwinnen. „Kom hier schat,” zegt hij kalm.

 

Daar staat Duncan, in de dierentuin, met een snikkende vrouw onder zijn ene arm en een krijsend kind in zijn andere. Passerende bezoekers staren ons meewarig aan.

 

„Nou - leuk uitje dit zeg, moeten we vaker doen,” zegt hij.

 

Hij kust mijn slaap. En ik lach, door mijn tranen heen.

 

 

 

Bron: www.telegraaf.nl