Deel 65: ’De wereld ziet me niet langer als ziek, maar dat ben ik wél’.

25-04-2023 18:31

 

 

Auteur:  MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw

 

 

Columns & Opinie.

 
 
 
Journalist en auteur Marith Iedema schrijft over liefde, seks en relaties. Het leven lacht haar toe, tot ze te horen krijgt dat ze borstkanker heeft. Voor VROUW doet ze verslag van wat ze meemaakt. Marith woont samen met geliefde Duncan en zoontje Noah (2) in Amsterdam.
 
 
 
 
„Hoe overleef ik dit? Ineens wordt het me allemaal te veel.”
 

EIGEN BEELD.

 
 
 
 
 
 
 
De bel gaat. Ik schrik wakker. ,,Marith nú opstaan!” roept Duncan, die al beneden is. Ik kreun, spring uit bed en schiet in mijn joggingpak. De broek blijft steken bij mijn enkel. Ik hup op één been door de kamer. Er klinken voetstappen op de trap. Shit. Als ik niet opschiet, staan er straks vijf mannen naar mijn blote kont te staren.

 

 

„Goedemorgen, mevrouw.”

 

„Goedemorgen,” antwoord ik, licht hijgend. Zó, net op tijd.

 

Gegeneerd maak ik mijn bed op, terwijl de mannen door onze slaapkamer naar het dakterras lopen.

 

Als ik beneden kom en op de klok kijk, is het halfzeven.

 

 

Geen ochtendmens:


Véél te vroeg. Wij zijn geen ochtendmensen. Noah staart chagrijnig voor zich uit – z’n haar in de war. Duncan ziet er moe uit, maar hij heeft alles onder controle. Hij slaat zijn kop koffie achterover, klapt in zijn handen en begint bevelen te roepen:

 

„Oké, ik heb ’t al gevraagd: ze willen om tien uur vier koffie, en één thee. En dan willen ze graag brood met ei, om elf uur. Vier keer met mayo. Een keer zonder. Onthoud je dat?”

 

Ik wrijf in mijn ogen, gaap en knik dan langzaam.

 

„Dit gebeurt er vandaag allemaal.” Hij schuift een lijstje mijn kant op.

 

„Zorg dat je paraat staat Marith. Jij bent het aanspreekpunt. Als je er niet bovenop zit, worden er fouten gemaakt. Ik geloof dat ze om vier uur klaar zijn. Maar dubbelcheck dat.’’

 

En dan: „Ja, Marith?”

 

De manier waarop hij mijn naam zegt. Aarrggh.

 

Hij kijkt me indringend aan.

 

„Jaahaa”, zeg ik dan, alsof ik de puber ben, Duncan de ouder.

 

 

Onverwoestbare liefde:


Een pittige baby, kanker, leven met het zwaard van Damocles boven ons hoofd: onze relatie doorstond het allemaal. Ik begon langzaam te geloven dat onze liefde onverwoestbaar was. Tot ‘project nieuw dak’. Tot Duncan veranderde in een slavendrijver, die me met zijn perfectionisme pusht tot vér over mijn grenzen.

 

Ik kijk naar de man van mijn leven, en voel maar één ding: de onbedwingbare behoefte hem tegen zijn hoofd te rammen met de snijplank die op het aanrecht ligt. Drie keer. Bam, bam, bam. Mán, wat zou dat opluchten.

 

Al anderhalve week is het hier een zoete inval. Als ik gezond was, zou dat niet zo erg zijn. Ik zou gewoon achter mijn laptop kruipen. Maar ik bén niet gezond. Ik voel me verschrikkelijk, de pijn van de bestralingsschade wordt met de dag erger. Ik ben doodop.

 

Nu ik mijn haar en wimpers terug heb, ziet de wereld me niet langer als ziek. En dat is lastig. Want dat ben ik wél. Het liefst zou ik de hele dag onder een deken op de bank liggen. Maar rustig herstellen zit er de komende maand niet in. Nog vier hele weken hebben we elke dag bouwvakkers over de vloer – die constant heen en weer lopen, van boven naar beneden. Het komt op mij aan, want Duncan moet naar kantoor. Hoe overleef ik dat? Ineens wordt het me allemaal te veel.

 

 

Laatste chemo:


„Hé, hallo. Jij! Weet je dat ik nog maar een paar weken geleden mijn laatste chemo kreeg? Ik werk, regel deze shit, zorg samen met jou voor Noah…”

 

Ik kijk Duncan woedend aan.

 

„Ik trek dit niet!”

 

„Wat stel je dan voor?” snauwt hij.

 

Duncan wrijft over zijn gezicht, zijn ooglid trilt. Oké, het mag duidelijk zijn: Duncan loopt net zo goed op zijn tandvlees. Zijn potje met compassie is op, he-le-maal leeg. Wat rest is zelfmedelijden.

 

„Wil je de boel de boel laten? Lekker slapen in de regen?”

 

„Ja, graag. Alles beter dan dit!” bries ik.

 

„Nee mama, stil. Papa niet stout,” zegt Noah. Hij trekt aan mijn trui. Als ik zijn bezorgde gezichtje zie, ontdooi ik.

 

„Kom eens hier,” zegt Duncan, voor hij naar zijn werk vertrekt.

 

Hij slaat een arm om me heen.

 

„Ik weet hoe zwaar dit voor je is… En dat spijt me. Ik wou dat het niet nodig was.”

 

Ik druk mijn voorhoofd even tegen het zijne.

 

Ooit wordt het beter. One day. Maar voorlopig nog niet.

 

 

 

Bron: www.telegraaf.nl