Deel 72: ’Ik moet leren dealen met mijn doodsangst’.

07-06-2023 17:33

 

 

 

Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw

 
 
 

Columns & opinie.

 
 
Journalist en auteur Marith Iedema schrijft over liefde, seks en relaties. Het leven lacht haar toe, tot ze te horen krijgt dat ze borstkanker heeft. Voor VROUW doet ze verslag van wat ze meemaakt. Marith woont samen met geliefde Duncan en zoontje Noah (3) in Amsterdam.

 

 

 

’Ik voel me plotseling intens gelukkig. Dit ene moment maakt deze dag al geslaagd.'

 EIGEN BEELD.

 
 
 
 
 
 
 
 
„Papaaaaaa! Kom – ik ben wakkaaa!” schreeuwt Noah van beneden. Duncan springt uit bed en trekt mij overeind: ons ochtendritueel. Zelf rechtop gaan zitten lukt sinds kort niet meer. Een gevolg van de bestraling. Ik heb nog steeds veel pijn. Maar de intensiteit is afgenomen, gelukkig. Het voelt niet langer alsof mijn longen bij elke teug zuurstof doorboord worden met een priem.
 
 
Het is zaterdag. Weekend. En dat betekent: geen bouwvakkers over de vloer.

Terwijl ik koffie zet, pakt Duncan zijn spullen in. Hij heeft afgesproken met vrienden, dus Noah en ik zijn vandaag met z’n tweeën. Dat zou ik inmiddels aan moeten kunnen. Tijdens chemotherapie verlangde ik intens naar dit soort dagen: Noah en ik, samen op pad. Ik was jaloers als ik foto’s en filmpjes zag van ouders met hun kroost. Het drukte me met mijn neus op de feiten: ik mis veel van mijn peuter.

 

We gaan vandaag naar een indoor speelhal. Duncan was er vorige week met Noah – en onze kleine man raakt er niet over uitgepraat.
 

„Weet je wat wij gaan doen vandaag? We gaan naar de grote glijbaan!” roep ik.

 

Noah juicht, springt in mijn armen. Ik til hem op, en snak naar adem. Mijn ribben voelen gebroken. Maar dat zijn ze niet. Het is niet zo dat ik het erger maak, door Noah op te tillen. Het is de pijn waard.
 
 
Duncan observeert me met kritische blik.
 

„Ik wil me nergens mee bemoeien…” begint hij. En dan doet hij dat tóch.

 

„Maar als tillen zoveel pijn doet, dan lijkt die speelhal me echt een slecht idee…”
 

„Het gaat prima,” zeg ik op een toon die duidelijk maakt ‘hou verder je kop’.

 

„Oké, zelf weten.”
 

Duncan houdt zijn handen afwerend in de lucht.

 

Ik zucht. Hij bedoelt het goed. Waarschijnlijk heeft hij zelfs gelijk. Maar hé, misschien ook niet. Je moet dingen proberen om erachter te komen wat je aankan, en wat niet.
 

Ik denk aan vriendin A. die na een burn-out besloot prikkels voortaan te vermijden. Drie jaar later onderneemt ze nog altijd geen ene mallemoer. Mij niet gezien. Ik ga weer léven. En natuurlijk zal ik op mijn bek gaan. Maar ik sta wel weer op.

 
 
Ik sla mijn armen om Duncans middel, leg mijn hoofd tegen zijn borst. Geen ruzie maken, mild zijn, zoeken naar verbinding – dat spraken we vorige week af.
 
 
We moeten het zelf doen, want relatietherapie zit er voorlopig niet in. We kregen het advies om eerst allebei individueel in therapie te gaan, omdat onze ‘hulpvraag’ verschilt.
 

Ik moet leren dealen met mijn doodsangst en heb ‘psycho-oncologische zorg’ nodig. Maar bij Duncan speelt er méér. Ja, hij heeft issues die te maken hebben met mijn ziekte. Deep down is hij bang dat hij er alleen voor komt te staan, en dat hij Noah dan niet alles kan geven wat wij hem sámen kunnen geven.

 

Maar die angst ziet hij niet onder ogen. Er wordt een mechanisme getriggerd dat hij overhield aan zijn jeugd: hij steekt zijn kop in het zand. Hij wil dóór, deze nachtmerrie vergeten. Maar shit wegduwen is geen oplossing. Helaas.
 

De zon schijnt. Noah zit op het zadeltje op mijn stang. Een aangename bries duwt me vooruit, ik hoef amper kracht te zetten. Ik kus Noahs hals – eerst links, dan rechts, hij schaterlacht. Ik voel me plotseling intens gelukkig. En dit ene moment maakt deze dag al geslaagd, wat er verder ook gebeurt.