Deel 88: ’Gegeneerd veeg ik mijn tranen weg’.

26-09-2023 18:19

 

 

Auteur: MARITH IEDAMA - telegraaf.nl/vrouw

 

 

Column:

 
 
 
Journalist en auteur Marith Iedema schrijft over liefde, seks en relaties. Het leven lacht haar toe, tot ze te horen krijgt dat ze borstkanker heeft. Voor VROUW doet ze verslag van wat ze meemaakt. Marith woont samen met haar geliefde Duncan en zoontje Noah (3) in Amsterdam.
 
 
 
 
’Ik kijk nog één keer naar beneden. Als we vallen zijn we dood.’
Foto: EIGEN BEELD.
 
 
 
 
 
 
 
 
Ik stop met lopen. Even uithijgen.
 

„Gaat het?” vraagt vriendin L.

 

Ik knik. Ja, het gaat. En dat is iets om trots op te zijn. Voordat ik kanker kreeg, zou ik deze wandeling met twee vingers in mijn neus hebben gedaan. Maar ik tel mijn zegeningen: wat is mijn lichaam alweer sterk.

 

 

Middagdutjes:


Ik kijk naar mijn vriendinnen. Overmorgen gaan we weer naar huis. En het is goed zo. Ik heb zin om Noah en Duncan weer te zien. Deze vakantie was alles waarop ik hoopte - en meer. Ik heb mezelf in acht genomen, deed middagdutjes. Maar af en toe sprong ik uit de band.

 

Beelden van de afgelopen dagen flitsen door mijn hoofd. Ik grinnik. Het ging er soms ouderwets wild aan toe – de alcohol vloeide rijkelijk. Maar één ding was anders dan vroeger: we gingen steeds op een schappelijke tijd naar bed.

 

„Oké, we kunnen twee dingen doen,” zegt gids en vriendin D.

 

„Dezelfde weg terug…of een rondje lopen.” Ze wijst naar links. „Dat is een nieuwe route. Ik heb ’m zelf alleen nog nooit gedaan.”

 

„Nieuw, nieuw, nieuw!” roepen S. en L. in koor.

 

 

Adrenalinejunkie:


Ik vind mezelf best stoer. Maar in vergelijking met deze twee vriendinnen ben ik een pussy. Motorrijden, van hoge kliffen in zee springen: ze zijn voor de duvel niet bang. Ik ben géén adrenalinejunkie. Nooit geweest ook.

 

„Marith, kan jij dat aan?”

 

Ik knik dapper.

 

„En jij G.?”

 

Mijn vriendin, die een jaar geleden beviel van een tweeling, steekt haar duim in de lucht.

 

Nou, op hoop van zegen dan maar.

 

We klauteren over rotsen tot we bij een steile wand aankomen. Ik staar omhoog en slik.

 

 

Puntige stenen:


„Lukt dit?” roept D.

 

Ze is al bijna boven.

 

Ik klim haar achterna. Niet naar beneden kijken.

 

Pas als ik boven ben tuur ik over de rand. En dan besef ik: naar boven is één ding, naar beneden is een tweede. Er is geen weg terug.

 

G. en ik wisselen een blik. Waar zijn we in gódsnaam aan begonnen?

 

Omkeren is geen optie. Dus er zit niks anders op: we moeten dóór.

 

Na drie kwartier klimmen en dalen komen we aan bij een rotswand, steil als de muur van ijs uit Game of Thrones. Er hangt een zielig touwtje, van begin tot eind. Hier en daar zie ik een inkeping, net groot genoeg voor de punt van een schoen. Vier meter lager kolkt de zee. Puntige stenen steken uit het water.

 

 

Paniek:


„Nee, dit kan niet,” zeg ik resoluut.

 

Gids D. pakt de touwen vast.

 

„Je moet je goed vasthouden. Niet loslaten als je wegglijdt,” roept ze.

 

Super. Geweldig advies.

 

Ik denk aan vriendin N. Ze heeft hoogtevrees en sloeg deze hike over. Slim.

 

„Eeeh… what the fuck.” Ik kijk vriendin S. aan. Paniek in mijn ogen. Wat zijn onze opties? Het alarmnummer bellen?

 

„We hebben hier geen ontvangst…” merkt G. op – die mijn gedachten leest.

 

„Je bent sterk, je kan dit,” zegt S. rustig. Zij vertoont geen spoor van angst.

 

Ik kijk nog één keer naar beneden. Als we vallen zijn we dood.

 

 

 

’Mijn knikkende knieën zitten onder de schaafplekken.’

Foto: EIGEN BEELD.

 

 

 

 

Daar ga ik. Ik pak de touwen zo stevig vast, dat mijn knokkels wit worden. Stapje voor stapje schuifel ik langs de rotswand. Mijn armen en benen trillen onbeheersbaar.

 

Kom op, focus.

 

Gids D. wacht op me.

 

„Uhmm… Hier wordt het een beetje moeilijk Marith.”

 

 

Gruwelijke momenten:


„Nee, nee, nee,” kerm ik – als ik zie wat D. ziet: minirandje, een scheur van anderhalve meter in de rots, en dan weer een klein gleufje – net groot genoeg voor één voet. Ik kijk naar beneden, de diepte in. Ik ervaar een nieuwe, heftige variant van doodsangst.

 

Heb ik alles gedaan om in leven te blijven om hier te pletter te storten?

 

Káp. Dit is niet de tijd voor een mental breakdown.

 

Even later bevind ik me in splitpositie, mijn tenen aan beide kanten op een richeltje van niks. Ik zet af met mijn linkerbeen, trek me met al mijn kracht omhoog aan het touw.

 

Hoeveel van dit soort stukken komen er nog?

 

Ik volg gids D., zet mijn voeten exact neer zoals zij, en na nog een paar gruwelijke momenten arriveren we op een plek waar we fatsoenlijk kunnen staan.

 

 

Knikkende knieën:


Ik kijk voor het eerst achterom. S. staat relaxed naast me – ze ziet eruit alsof we bezig zijn met een rondje Vondelpark. Maar vriendinnen G. en L. zijn nooit voorbij het ‘splitpunt’ gekomen – zo’n tien meter achter me. Gids D. moet ze halen. Het laatste stuk sta ik er alleen voor.

 

Even later laat ik me op een grote steen in de schaduw zakken. Mijn knikkende knieën zitten onder de schaafplekken. Ik heb het gehaald. De opluchting is zo immens, dat ik in huilen uitbarst. Gegeneerd veeg ik mijn tranen weg.

 

„Ik gleed weg en hing alleen nog maar aan mijn armen,” hijgt L. Mijn daredevil is compleet van de leg.

 

,,Geen avontuur meer, de rest van ons leven,” zeg ik.

 

Geen van mijn vriendinnen spreekt me tegen.

 

 

 

 

 

Bron: www.telegraaf.nl